Ondanks dat men er altijd vanuit ging dat een zelfstandig ondernemer niets van doen had met het arbeidsrecht, aangezien hij of zij op basis van een overeenkomst van opdracht of aanneming van werk zijn of haar werkzaamheden verrichtte, heeft de Hoge Raad nu beslist dat dit wel degelijk het geval is. Deze groep dient namelijk ook beschermd te worden.
In de wet is een artikel opgenomen (art. 7:658 BW), welke de werknemer dient te beschermen tegen gevaar. Dit is een artikel op grond waarvan een werknemer een werkgever aansprakelijk kan stellen voor geleden schade wegens een bedrijfsongeval of een beroepsziekte. Het gaat om een op de werkgever liggende zorgplicht. De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Het gaat er overigens niet om dat de arbeidsomstandigheden maximaal zijn, maar optimaal. Wel is het zo dat bij een bekend gevaar, de zorgplicht hoger wordt.
In lid 4 van dit artikel staat weergegeven dat:
“Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wij hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.”
Deze bepalingen is bij de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid ingevoegd met het oog op uitzendkrachten en ingeleend personeel. Hieronder vallen ook stagiaires en vrijwilligers. Omdat hier uitdrukkelijk “persoon” wordt genoemd, was de vraag of zelfstandigen met een eigen bedrijf hier ook onder vielen. De Hoge Raad heeft dit in haar arrest van 23 maart 2012 positief beantwoord. Bovendien ging het hier niet om een zzp’er, maar om een eenmanszaak met een werknemer in dienst, de zogenoemde kleine zelfstandige.
Ook was tot voorheen niet duidelijk wat onder “in de uitoefening van beroep of bedrijf” verstaan diende te worden. De Hoge Raad heeft hierover aangegeven dat aangenomen dient te worden dat de reikwijdte van de bepaling niet beperkt is tot werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen. Mede gelet op het beschermingskarakter van artikel 7:658 lid 4 BW kunnen daar ook andere werkzaamheden onder vallen, waarbij bepalend is of de verrichte werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Duidelijk is dat bijvoorbeeld schilderwerkzaamheden bij een notariskantoor niet hieronder vallen. Echter er zijn ook genoeg werkzaamheden waarbij dit minder duidelijk is.
Deze uitspraak is derhalve een waarschuwing voor werkgevers. Werkgevers kunnen ten aanzien van ingehuurde kleine zelfstandigen dezelfde zorgplicht hebben als ten aanzien van hun eigen personeel.