De eerste uitspraken van ingediende ontbindingsverzoeken in het kader van de WWZ (Wet Werk en Zekerheid), zijn inmiddels een feit. Hieruit blijkt dat er, zoals verwacht, tegen een aantal restricties van de WWZ wordt aangelopen.
De problemen doen zich voornamelijk voor bij situaties waarin partijen het met elkaar eens zijn, maar wel wordt afgeweken van het wettelijke systeem. Dit is bijvoorbeeld het geval bij schikkingen die tijdens een procedure bereikt worden, maar ook bij pro forma ontbindingsverzoeken.
De kantonrechter kan enkel een transitievergoeding en een billijke vergoeding opleggen. Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer is, behoudens enkele uitzonderingen, alleen mogelijk en bedoeld voor een geval waarin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Hier is niet snel sprake van. Dus als partijen een hogere vergoeding overeenkomen dan de transitievergoeding of andere vergoedingen zoals een vergoeding voor outplacement en er geen wettelijke grond is om een billijke vergoeding toe te kennen, kan een kantonrechter deze aanvullende vergoedingen niet toewijzen.
Zo heeft de Kantonrechter Leeuwarden voor wat betreft het verzoek tot toekenning van een bedrag van € 5.000 ten behoeve van outplacement en/of scholing waarover partijen het eens waren, overwogen dat er geen grond is voor toekenning hiervan en dit dan ook niet toegewezen.
In Rotterdam heeft de kantonrechter dit creatief weten op te lossen. Omdat toewijzing van een hogere vergoeding niet kan, heeft de kantonrechter in het dictum vermeld dat de werkgever bereid is om een vergoeding van € 40.000 aan werknemer toe te kennen. In een andere kwestie is in het dictum aangegeven dat hij “verstaat” dat de werkgever de kosten voor outplacement en een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand vergoedt.
Ook de ontbindingstermijn is thans in de wet opgenomen. De kantonrechter dient op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 8 BW het einde te bepalen op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek en eindigt op de datum van dagtekening van ontbindingsbeslissing in mindering wordt gebracht. De vraag is in hoeverre een kantonrechter hiervan mag afwijken.
Kantonrechter Amersfoort geeft aan, in een geval waarin de verzochte ontbindingsdatum verder weg ligt dan zoals het systeem van de wet aangeeft, dat dit wel kan worden toegewezen.
Kantonrechter Almelo daarentegen overweegt dat er twee argumenten tegen pleiten dat de wet aan de kantonrechter nog ruimte laat te ontbinden op een later tijdstip dan volgt uit de strikte toepassing van artikel 7:671b lid 8 BW. Allereerst blijkt dit uit de wettekst. Hierin is een opdracht aan de rechter te lezen die evidente afwijking van het wettelijk systeem niet lijkt toe te laten. Daarnaast blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever geen voorstander is van pro-forma procedures.
In deze zaak zijn partijen het over de vergoeding en beëindigingsdatum eens en er wordt een pro-forma ontbindingsverzoek ingediend waarbij partijen afzien van een mondelinge behandeling. Omdat de ontbindingstermijn langer is dan die de wet voorschrijft, gelast de kantonrechter toch een mondelinge behandeling. Dit mede omdat het de vraag is hoe dwingend de wettekst is en of deze enige ruimte laat voor afwijkingen als partijen gezamenlijk ontbinding per een door hen gewenste datum wensen.
Creativiteit en flexibiliteit zal gezien bovenstaande een belangrijke rol gaan spelen voor rechters en advocaten bij het toepassen van de nieuwe regels in het ontslagrecht.